Lotte Nijborg
Lotte Nijborg Column 15 mei 2015
Leestijd: 2 minuten

Uitdaging: Het slijpen van je tanden

Lotte is na haar afvaluitdaging een nieuwe uitdaging aan gegaan: Een Prodent glimlach. Om haar overbeet recht te zetten heeft ze sinds een week een onzichtbare beugel (Invisalign) via Mondzorgcentrum IJburg. Vorige keer vertelde ik in mijn column dat mijn beugel mijn beste dieetvriend was. Afgelopen week heb ik weer wat nieuws ontdekt. Mijn tanden moesten namelijk geslepen worden.

Ja echt, geen grapje. Oké, waar zal ik beginnen? Toen ik de beugeltjes kreeg (de doos staat bij mij thuis voor een half jaar lang), zat er een briefje bij waarop allemaal tanden stonden omschreven en een millimeter aantal erachter. Wat bleek? Van bepaalde tanden moest er 0,1 of 0,2 millimeter af worden geslepen. Anders zouden mijn tanden niet genoeg ruimte hebben om in de juiste positie te gaan staan.

Toen dacht ik nog, ach joh, komt wel goed. Pas na vier weken hoefde ik de eerste tanden te slijpen. Ondanks dat ik heel cool deed ging ik best wel met klamme handjes in de stoel zitten. “Doet het zeer?” vroeg ik met een angstig stemmetje. Mijn tandarts antwoordde heel lief dat het eigenlijk geen zeer hoeft te doen, maar dat het wel gevoelig kon zijn. Als het echt niet ging moest ik mijn hand opsteken en zou ik verdoving krijgen.

WAT? Verdoving? Seriously? Hoorde ik dat nou goed? Jullie moeten weten, ik heb nog nooit, echt nog nooit verdoving gehad in mijn mond, vandaar dat ik echt even schrok. Met inmiddels zwetende handjes ging ik liggen en ik dacht oké let’s go. Hoeveel tanden moeten worden geslepen vroeg ik nog? “Drie of vier”, “begin maar met drie” zei ik snel.

En toen begonnen ze. HA, ik voelde werkelijkwaar niets. Ja een beetje getril. Maar het doet werkelijkwaar geen centje pijn. Ze plaatsen een tandenstokertje tussen je tanden wat even wat druk geeft, en dan gaan ze aan de slag. Voel je he-le-maal niets van. Na de derde tand keek mijn tandarts me vragend aan en ik kon met een lach zeggen “Ja joh, die vierde kan ook nog prima, weet je wat doe ze alle twintig maar”.